donderdag 14 februari 2013

De billen van Mark Rutte.




Ties thuis met PGB'er Floor, studente kinderfysiotherapie. 
Stel dat Mark Rutte 100% afhankelijk wordt van familie, vrienden of buren. Om te eten, om te drinken, om gedoucht te worden, om het toilet te bezoeken. En als hij dan, trouw als hij is aan zijn eigen beleid, een oude dispuutsgenoot belt om zijn billen af te vegen.

Dan gebeurt er denk ik dit. 1. De dispuutsgenoot heeft na een paar weken genoeg van de billen van Mark Rutte. Maar durft dat niet te zeggen. 2. De dispuutsgenoot doet het niet goed. Maar in plaats van: “Godskolere man, je steekt er nog net de pleeborstel niet bij in!", zegt Mark: “Dankjewel hoor. En tot morgen…toch?” De dispuutsgenoot stelt het moeilijke gesprekje dat hij met Mark wilde aangaan maar weer uit.

Niemand is blij met de situatie. Een 25-jarige vriendschap is hard op weg om naar de klote te gaan. Maar hee, toch mooi weer een dagdeel thuishulp bespaard.

Mark Rutte zal ontdekken wat iedere hulpbehoevende Nederlander straks aan den lijve gaat ondervinden. Als je geen arbeidsrelatie hebt met degene die nogal genante hulp aan jou verleent, kun je niet de professionele eisen stellen die nodig zijn voor goede zorg. En kun je niet echt op iemand rekenen.

Ging het maar alleen over billen afvegen, of een boodschapje doen of een steunkous aantrekken. Het gaat over zoveel meer. Het gaat ook over mijn spastische, kwijlende, incontinente kind dat speciale begeleiding behoeft. Zo’n kind waarvan zelfs therapeuten na een half jaar nog niet weten wat ze met hem aanmoeten. Zo eentje die uit enthousiasme de raarste kreten uitstoot, waar mensen voor achteruit deinzen of vies naar kijken. Vraag dan je buurvrouw maar even om hem bezig te houden, aan te kleden of uit zijn rolstoel te tillen. En, sorry daar zijn we weer, of ze meteen die poepluier ook voor haar rekening neemt.

Al zouden ze het wél kunnen, dan nog wil ik niet verplicht zijn om op bekenden te leunen. Ik wil vriendin voor mijn vrienden en dochter voor mijn ouders blijven. En de buren houd ik liever buiten de deur. Voor mijn zoon huur ik professionals in. 

Het nieuwe zorgstelsel maakt ouderen, chronisch zieken en gehandicapten niet zelfstandiger of sterker. Het werpt hen juist terug op de spruitjes lucht/vrijwilligerssfeer waar ze al jaren uit proberen te komen. De sfeer dat je dankbaar moet zijn dat er überhaupt iemand naar je omkijkt.

Geplaatst als opiniestuk in Dagblad Trouw. Lees het hier







woensdag 6 februari 2013

Al 7 jaar geef ik mijn kind aan wildvreemden mee.




Er staat een wat oudere man in leren jas voor mijn deur. 
“CONNEXXION!” bromt hij.
Niet: “De vaste chauffeur is verhinderd, vandaag breng ik uw zoon.”
Niet: “Hoi Ties, ik ben Jan/Piet/Henk. Vind je het goed als ik jou rij?”
Meer dan de naam van zijn werkgever (tenminste, daar vertrouw ik maar op, hij draagt geen uniform) kan er niet van af.

Sinds Ties 3 is, geef ik hem dagelijks aan wildvreemden in auto’s en bussen mee. 
“Ik werk op therapeutische basis. Mijn zoon is net vermoord,” zei de allereerste chauffeur. Hij wist hoe je een moeder op haar gemak stelt. Tussen Amsterdam Buitenveldert en het revalidatiecentrum in Wijk aan Zee vertelde hij met hoeveel messteken. En dat het voor hem nu allemaal niet meer hoefde. Ik zag ons al op suïcidale wijze in de plomp belanden.

We vroegen de taxicentrale of ze gek waren geworden. We kregen excuses en een andere chauffeur. Of eigenlijk: elke dag een andere chauffeur. Een keer zelfs per ongeluk twee, pal na elkaar. Zonder uitzondering schrokken ze zich een hoedje als “Dhr. van der Velde” een spastische peuter bleek. En zonder uitzondering wisten ze de weg niet.

Pas toen we onze verzekeringsmaatschappij dreigden met intieme connecties bij TROS Radar, mochten we zelf een taxibedrijf uitkiezen. Lex en Richard kwamen in ons leven. Stoere mannen die eruit zagen alsof ze hun Mercedes met één hand konden optillen. Maar die Ties behandelden als hun kostbaarste lading. Met tegenzin namen we weer afscheid van dit betrouwbare team. Ties ging nu naar school en dat moest met een gemeentebusje.

Na enkele langere en minder lange verbintenissen zijn we inmiddels gezegend met chauffeur Riet. Een schat van een oma die Ties elke dag stipt op tijd even vrolijk haalt en brengt. Dat ze 's ochtends vroeg afbelt bij de eerste sneeuw en dat ze “O maar dát kan ik niet!” roept als Ties een dagje in z’n (toegegeven, vrij ingewikkelde) elektrische rolstoel zit, is haar vergeven. Na alle bizarre ervaringen, ook van andere ouders, prijzen we ons gelukkig.

Maar nu is Riet dus verhinderd. De man in de leren jas bekijkt zwijgend de rolstoel van Ties - van voor, van achteren. Hij calculeert hoeveel moeite hij zal hebben om het ding vast te zetten. Controleert of de bevestigingshaak er wel op zit. Dan neemt hij mijn kind mee. Het pakketje dat hij vandaag moet vervoeren.